Nucleotide
Een combinatie van het Latijn nucleus = pit, kern en het achtervoegsel -tide, afgeleid van het Grieks tithenai = plaatsen.
Bouwsteen van DNA en RNA.
In DNA vormen twee complementaire basen een basenpaar. Een nucleotide bestaat
uit:
een base:
een purine (Adenine, Guanine) ofeen pyrimidine (Thymine of Uracil, Cytosine)
een suiker: (deoxy)ribose
een fosfaatgroep
Zo ontstaat in RNA:
o Adenosine monofosfaat (AMP)
o Cytidine monofosfaat (CMP)
o Guanosine monofosfaat (GMP)
o Uridine monofosfaat (UMP)
Zo ontstaat in DNA:
o deoxyAdenosine monofosfaat (dAMP)
o deoxyCytidine monofosfaat (dCMP)
o deoxyGuanosine monofosfaat (dGMP)
o (deoxy)Thymidine monofosfaat (dTMP)
Als de fosfaatgroepen er afgaan, ontstaat een nucleoside.