Vraag en antwoord

Mail uw vragen door aan
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Vraag

De reactie van de alkalimetalen met water illustreert de reductorsterkte van deze metalen. Kalium reageert heviger dan natrium, dat op zijn beurt heviger reageert dan lithium. Deze rangschikking past perfect bij de plaats van deze metalen in het Periodiek Systeem en bij de toenemende ionisatie-energie. Nu zou je logischerwijs kunnen verwachten dat van de 3 genoemde metalen lithium de zwakste reductor is. De normpotentialen en de spanningsreeks van de metalen spreken dit evenwel tegen. Lithium is de sterkste reductor, gevolgde door kalium en natrium. Zie hiervoor bijv. Fundamentele begrippen van algemene chemie - Bruggemans en Herzog, p. 315 en p. 311.
In Natuurwetenschappen 6 van uitgeverij De Sikkel wordt dit probleem handig omzeild door lithium niet in de spanningsreeks op te nemen.
Is er iemand die hier een aanvaardbare verklaring kan voor geven?

Antwoord

 

Vraag

Bij het bekijken van een p-orbitale zien we dat die bestaat uit twee delen (lobben), met de atoomkern in het midden. Een leerling vroeg mij hoe het elektron van de ene lob naar de andere geraakt? Vliegt het dan door de kern?

Antwoord

 

Vraag

In een proef van dunnelaagchromatografie kunnen de kleurstoffen in de universele indicator gescheiden worden. Daarvoor is de beste mobiele fase een mengsel van benzeen – aceton – methanol (7-3-2). Aangezien benzeen niet meer mag gebruikt worden zoek ik een alternatief. Ik heb al geprobeerd met tolueen maar de scheiding is veel slechter. Is er een ander oplosmiddel dat beter is?

Antwoord

 

Vraag

In de les analytische chemie, deel neerslagreacties, voer ik volgende proef uit. ik heb twee oplossingen: een looddinitraatoplossing (0,1 mol/L) en een kaliumjodide-oplossing (0,1 mol/L). Wanneer ik beide oplossingen samenvoeg bekom ik een neerslag. De neerslag filtreren we. Het filtraat wordt verdeeld over twee proefbuizen:
· aan de ene proefbuis voegen we een looddinitraatoplossing toe,
· aan de andere een kaliumjodide-oplossing.
In de proefbuis waaraan KI werd toegevoegd krijgen we een neerslag, maar bij de looddinitraatoplossing bekomen we geen neerslag.
Dit laatste begrijp ik niet: ik verwacht ook hier een neerslag. Het filtraat is een verzadigde oplossing van looddijodide. Wanneer we daar nu loodionen aan toevoegen, dan wordt het oplosbaarheidsproduct toch overschreden en moet er toch een neerslag te zien zijn?
Bevat het filtraat misschien geen loodionen doordat de loodionen ingesloten zijn in de neerslag?
Ik heb nadien nog eens geprobeerd met andere neerslagen en telkenmale was er bij toevoeging van een van de ionen wel een neerslag en bij toevoeging van het andere ion geen neerslag.
Kan jij misschien een juiste verklaring ervoor geven?

Antwoord

 

Vraag

Ik ondervind enkele problemen in verband met de definitie en de gebruikelijke afleiding van de evenwichtsconstante, zoals blijkt uit onderstaande vragen.

Vraag 1

Waarom zijn bij evenwichtsreacties de exponenten van de concentraties in de reactiesnelheidsvergelijking gelijk aan de voorgetallen van de reactievergelijking? Voordien hebben we de leerlingen meegedeeld dat de exponenten in de reactiesnelheidsvergelijking niet noodzakelijk gelijk zijn aan die voorgetallen, maar experimenteel moeten bepaald worden.

Vraag 2

Bij een chemisch evenwicht veranderen de concentraties van de stoffen niet meer. Vermits reactiesnelheid gedefinieerd wordt als de verandering van de concentratie per tijdseenheid, kunnen we dus stellen dat, bij evenwicht, beide reactiesnelheden (naar rechts en naar links) gelijk zijn aan nul. Anderzijds kunnen we stellen dat deze snelheden evenredig zijn met de concentraties (wet van de reactiesnelheid) en daaruit volgt, vermits de concentraties bij evenwicht niet gelijk zijn aan 0, dat deze snelheden bij evenwicht niet gelijk zijn aan 0.
Dit zijn tegenstrijdige conclusies! Welke redeneringsfout heb ik gemaakt?

Antwoord

 

Vraag

De verschillende schillen van een atoom krijgen een letter toegewezen. Waarom begon men met de letter K (KLMNOPQ), en niet met A (ABGDEFG)?

De kern van een atoom is positief geladen door de aanwezigheid van protonen. De elektronen zijn negatief geladen. Waarom zijn de elektronen niet tegen de kern geclusterd? Een elektron zou toch steeds van schil kunnen zakken (met uitstraling van lichtenergie), om uiteindelijk op/tegen de kern terecht te komen! Toch gebeurt dit niet...

Antwoord

 

Vraag

Kun je mij vertellen wat de correcte normale omstandigheden zijn. De ene bron vermeldt 273°K en 1 atm (1013 hPa), de andere bron blijkt het bij 298°K en 1 atm te houden ... Of bestaan er geen "one and only" normale omstandigheden ?

Antwoord

 

Vraag

De eenheid van reactiesnelheid is mol/Ls. Dit lijkt duidelijk wanneer we de gemiddelde reactiesnelheid v=±1/n x Dc/Dt bekijken.
Wanneer we echter de reactiesnelheidsvergelijking bekijken v=k [A]x [B]y [C]z , dan is dat moeilijker aan te nemen. Concentraties van A, B en C op elk ogenblik zijn uitgedrukt in mol/L, zodat in feite de snelheid een eenheid zou krijgen gelijk aan (mol/L)(a+b+c), tenzij de reactiesnelheidsconstante een eenheid 1/s x (L/mol)(a+b+c-1) zou hebben ... maar dan is de eenheid van de reactiesnelheidsconstante verschillend van reactie tot reactie ... klopt dat?

Antwoord

 

Vraag

Ik loop tegen het volgend probleem aan bij de opstelling van de titratiecurve van fosforzuur (0.1 M) met NaOH (0,1 M): de pH van de buffer komt via de Hasselbach-formule lager uit dan de pH van het zuur bijv. 0,1 M H3PO4.
Hoe los je een dergelijk probleem op? Van mijn collega's krijg ik hier niet meteen een bruikbaar antwoord op.

Antwoord

 

Vraag

Bij het uitvoeren van de elektrolyse van water met een voltameter (toestel van Hoffman) stel ik telkens vast dat de volumeverhouding tussen waterstofgas en zuurstofgas niet beantwoordt aan de te verwachten 2:1-verhouding. Toen ik de laatste keer de proef uitvoerde verkreeg ik 43,7 mL waterstofgas en 19,0 mL zuurstofgas. Wat kan daar de oorzaak van zijn?

Antwoord